Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) |
||||
|
Mozarts Zwanenzang:
het Requiem KV 626 Er is beslist enige moed voor nodig om nu nog, 7 jaar na de met veel Mozartmania gevierde sterfdag van de componist, iets over diens requiem te schrijven. Immers over weinig composities en vooral over de ontstaansgeschiedenis is zoveel gepubliceerd én gespeculeerd als juist over Mozarts requiem. En toegegeven, voor zover bekend is hij ook de enige componist geweest aan wie een dodenmis het leven heeft gekost. Retrospectieve anamnese is voor amateurvorsers en medici, ook tweehonderd jaar na dato, nog altijd een aantrekkelijk spel met zeer diverse mogelijkheden, getuige de vele geschriften hierover. Maar het blijft altijd giswerk. Voor wat vermoedelijk een chronisch reumatische arthritis was (een sluimerende kwaal die onder ongunstige omstandigheden de kop opsteekt), bestond eind 18de eeuw geen remedie. Behandelingsmethoden in Mozarts tijd vervullen ons nu met ontzetting: aderlatingen, zweetstimulantia en braakmiddelen als panacee voor vrijwel alle kwalen. "Een paar jaar na Mozarts dood begonnen zijn vrienden en verwanten te beseffen welk een exemplarisch talent de wereld op de vijfde december 1791 was ontvallen, goeddeels vergeten en grotendeels onbegrepen. De schuldgevoelens waren hevig, de verontschuldigingen talrijk. Zij vonden hun weerklank in een wassende stroom biografieën.." aldus Martin van Amerongen in zijn essay De moord op Mozart van Nazareth (De Haan, 1988). Het betekende meteen ook het begin van de legendevorming rond de opdrachtverstrekking voor het Requiem en de omstandigheden waaronder Mozart stierf. In handen van de Engelse toneelschrijver Peter Shaffer, die Mozart in Amadeus (1983) boertig, guitig en windenlatend het toneel opstuurt, krijgt de Mozart-mythe een nieuwe impuls. Mozartbiograaf H.C. Robbins Landon onderkende het gevaar: "Het zal niet eenvoudig zijn het publiek Shaffers contemporaine visie op Mozart uit het hoofd te praten; de visie op een goddelijk begaafde dronkelap, die door een wraakgierige Salieri naar het leven wordt gestaan." De gelijknamige film van Milos Forman, waarin Mozart alias Wulfi struikelend over zijn eigen kakelende lach als doorgeschoten wonderkind met vieze praatjes wordt opgediend, zal tenslotte een miljoenenpubliek overtuigen van de moord met voorbedachte rade op de giechelkont Mozart, inclusief de onmisbare ingrediënten als het sluipend gif aqua toffana, een door naijver gedreven Salieri en de onvermijdelijke geheimzinnige bode dressed in black, in wie Mozart de boodschapper van de dood zag. Maar nu zijn we wel heel ver van de voor ons interessante Mozart weggedwaald. Wat weten we wel zeker? Die boodschapper bestond wel degelijk. Hij was in dienst van Franz Graf Walsegg zu Stuppach, een vrijmetselaarsbroeder van Mozart en zondagscomponist, die goede sier met Mozarts noten wilde maken door achter gesloten deuren diens requiem over te pennen en onder eigen naam in openbaarheid te brengen; overigens niet ongebruikelijk in een tijd waarin auteursrecht juridisch gezien nog een buitengewoon vaag omlijnd begrip was. Deze graaf Walsegg zu Stuppach had in februari 1791 zijn vrouw verloren en liet in de zomer van dat jaar Mozart schriftelijk de opdracht bezorgen een requiem te schrijven. Toen hem die opdracht bereikte, was Mozart nog druk bezig met twee operas Die Zauberflöte en La Clemenza di Tito en daarna met het schrijven van het Klarinetconcert en Eine kleine Freimaurerkantate. Mozarts eigen handschrift van het klarinetconcert (KV 622) is verloren gegaan en zo zijn de laatste muziekbladen van zijn hand, o.a. die van de vrijmetselaarscantate (KV 623)van 15 november 1791, die hij 15 dagen voor zijn dood zelf in de loge heeft gedirigeerd. En voorts het torso van het Requiem, het eerste grote sacrale werk na de mis in c klein (KV 427 uit 1783). In tegenstelling tot het handschrift van zijn brieven in de laatste maanden voor zijn dood, dat, niet in de laatste plaats door het veelvuldig afzakken van de regels naar rechts, een depressief gemoed verraadt, is het notenschrift helder, bezield en leesbaar. De balken zijn als langs een lineaal getrokken, niets onafgemaakt, alles gelijkmatig en beheerst: het neerschrijven van gedachten uit een heldere, geniale geest, door geen spoor van ziekte of verwarring nog getekend. Op 20 november voelt Mozart zich plotseling zo ziek dat hij in bed blijft en toen hij op 5 december stierf, was het requiem nog niet voltooid. Hij had zijn leerling Franz Xaver Süssmayr nog op zijn sterfbed aanwijzingen gegeven over de voltooiing van het werk. Süssmayr completeerde het requiem uiteindelijk met het Sanctus, Benedictus en Agnus Dei, in de geest van de meester. Het Requiem treft de onbevangen luisteraar onmiddellijk in het hart door de diepgaande emotionaliteit. Laten we het houden op het geheim én het effect van de goede noten, waar behalve Mozart ook de beide andere componisten van vanavond, Bach en Sweelinck, een patent op hadden. Voor de uitvoering van Mozarts Requiem werd gebruikt gemaakt van de Bärenreiter editie 4538a, 1965.
KV 339 en KV 427
"Liefste, beste Vader: Ik moet u smeken, om alles ter wereld smeken, geef toch uw toestemming, dat ik met mijn lieve Konstanze kan trouwen....Het gaat om mijn eer, om de eer van mijn meisje en om mijn gezondheid en het is ook voor mijn gemoedstoestand onvoorwaardelijk nodig. Mijn hart is onrustig, mijn hoofd verward - hoe kun je op die manier iets verstandigs uitdenken en werken?" Dit citaat uit een van de vele brieven die Mozart aan zijn vader Leopold stuurde, dateert uit de zomer van 1781. Het zou nog tot 04 augustus 1782 duren, vooraleer Mozart in het het huwelijk zou treden met Konstanze Weber. Maar in de spannende maanden in Wenen, toen het met de toestemming van zijn vader voor dat huwelijk scheef dreigde te lopen, legde Mozart de belofte af dat hij, als alles goed kwam, uit dankbaarheid een mis zou componeren, die tijdens zijn eerste bezoek met zijn vrouw aan het vaderlijk huis te Salzburg in de Peterskirche zou worden uitgevoerd. Hoe zou deze mis, de c-klein KV 427, onder de gebrekkige omstandigheden van een eerste uitvoering (26 oktober 1783) geklonken hebben onder de ogen en in de ongetwijfeld kritische oren van de vooringenomen vader en zuster. Konstanze Mozart zong de eerste sopraanpartij en over haar zangkunst is weliswaar "weinig slechts, maar aan de andere kant ook helemaal niets goeds uit de overlevering bekend", aldus Mozart-biograaf Wolfgang Hildesheimer. De mis is een fragment gebleven. Het handschrift kent een compleet Kyrie, Gloria, Sanctus en Benedictus, maar van het Credo is er slechts het "Et incarnatus est" en het Agnus Deï ontbreekt volledig. Bij het componeren had Mozart naar het zich laat aanzien een groot werk voor ogen, het is in ieder geval grootser van opzet dan alle kerkmuziek die hij tot dan toe (1782/83) geschreven had. Het Gloria alleen al bestaat uit 8 onafhankelijke delen en ook de koorbezetting is uitgebreider dan ooit tevoren. Naast 4-stemmige koordelen, ook 5-stemmige koren op diverse plaatsen, oplopend tot maximaal 8-stemmige koorgedeelten met volledige orkestbezetting. De invloeden van Bach en Händel en van de Italiaanse dubbelkorige kerkmuziek zijn duidelijk te traceren. Is het -gezien de imposante opzet- misschien raar te veronderstellen dat het onvoltooid blijven van deze grote mis (in zijn huidige vorm al goed voor een uur muziek), wellicht juist zit in het feit dat die opzet zo monumentaal is. Voor kerkdoeleinden is zij om diezelfde reden nauwelijks geschikt. In ieder geval heeft Mozart zelf -ook in later jaren- geen aanleiding meer gevonden om deze mis te voleinden, want om puur kerkse argumenten ging het hem niet. "Over de kerk als instituut werd in Mozarts kringen niet gesproken", zo lezen we verder bij Hildesheimer, "de kerk als gebouw was voor hem niet zozeer een gewijde plaats als wel de plek waar nu eenmaal een orgel stond. Het was niet het instrument van zijn keuze, maar men kon erop spelen. Vroomheid was zijn zaak niet, in het kerkboek van (toen nog) zijn verloofde, Konstanze, schreef hij: "Wees niet al te vroom..."(Wenen, 1781) Mozart was musicus en dramaticus; zijn muziek beantwoordt de vraag van zijn gelovigheid niet. Zijn missen mogen bij gelovigen innige religieuze gevoelens te voorschijn roepen, ze waren daar bewust op gemaakt, echter niet door geloof ingegeven, maar door de wil om het uit te beelden." En wat voor zijn missen geldt, gaat natuurlijk ook op voor de beide vespers die Mozart respectievelijk in 1779 (kortweg de Dominica KV 321) en in 1780 (de Confessore KV 339) schreef. Ze vertonen qua compositie een opvallende gelijkenis in muzikaal karakter en gebruiken dezelfde psalmteksten 109 ( Dixit ) , 110 ( Confitebor ) , 111 ( Beatus Vir ) , 112 ( Laudate Pueri ) , 116 ( Laudate Dominum ) , besloten door een Magnificat. Hildesheimer wil ons meenemen in de veronderstelling, dat Mozart in zijn kerkmuziek , behalve dan in enkele tekstpassages die zijn ziel buiten het liturgische om getroffen mogen hebben, niet helemaal bij de zaak zelf betrokken was. Blijft de vraag of zelfs de uiterste volmaaktheid in het uitbeelden van het thema niet al het belijden daarvan in zich draagt, of dat het toch niets anders is dan groots drama. Hoe dan Mozarts kerkmuziek te waarderen, en als voor Mozart zelf de scheiding tussen profane en sacrale werken toch niet speelde, dan luidt de vraag Hoe Mozarts muzikale identiteit bloot te leggen en te beoordelen? In 1956 beantwoordde Helene Nolthenius die vraag zo: "Wie was Wolfgang Amadeus Mozart? We horen zijn muziek en menen het te weten: de etherische zoon der muzen, ontstegen aan onaardse troebelen en hartstochten. Of we lezen zijn brieven en menen het te weten: de schrandere, maar ongelikte grapjes. Of we verdiepen ons in zijn leven en menen het te weten: de miskende, door eigen genie verteerde tobber. Hoeveel tegenstellingen, hoeveel dissonanten in die schijnbaar evenwichtige harmonie! Ergens is er stellig een eenheid waaruit ze alle voortvloeien, maar hoe onmetelijk en geheimzinnig moet die zijn." Mozart, een mysterieus genie over wie we uiteindelijk niets weten.
|
Leopold, Mozart's vader Anna Maria, Mozart's Moeder
|