HaussmannPortrait.jpg (18901 bytes)

 


Johannes Sebastiaan Bach (1685-1750)


     

  bachjs1.jpg (1720 bytes)

bachjs2.jpg (2098 bytes)

bachjs3.jpg (2058 bytes)

bachjs4.jpg (1836 bytes)

bachjs5.jpg (1846 bytes)

bachjs6.jpg (1782 bytes)

bachjs9.jpg (2093 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BWV 227 Jesu, meine Freude

Vraag de eerste de beste aan zang verslaafde koorzanger welk werk hij het liefste zingt en in bijna negen van de tien gevallen is het antwoord Jesu, meine Freude. Dat zegt natuurlijk veel over de goede smaak van de zanger in kwestie, maar veel meer nog over de goede noten van de componist, Johann Sebastian Bach (1685-1750).

Aan de jaartallen te zien zal het jaar 2000 weer een interessant Bach-jaar opleveren. Net als in 1985 opnieuw veel Bach-herdenkingen, Bach-symposia, Bach-tentoonstellingen, Bach-concerten en Bach-radiodagen. Vanmiddag al vast een klein voorschotje.

Vandaag staan zo’n vijftien zangers, een dirigent en drie instrumentalisten paraat om Bach’s Jesu, meine Freude opnieuw te laten klinken.

Temidden van het overvloedig oeuvre van J.S. Bach nemen de zes motetten waarvan Jesu, meine Freude er een van is, een bijzondere plaats in.

Enerzijds behoren ze tot een genre dat zijn hoogtepunt al bereikte aan het begin van de 18de eeuw en dat nadien meer en meer in onbruik raakte, waardoor je bijna zou kunnen zeggen dat Bach met zijn motetten nog eenmaal op verblindend hoog niveau een sublieme samenvatting wilde geven van een uitstervende stijl. Het resultaat is het toppunt van westerse polyfonie: zes doorgaans verduiveld lastig uit te voeren meerstemmige kerkelijke zangstukken.

En aan de andere kant hebben alleen deze motetten temidden van Bach’s omvangrijke vocale werk tot op heden een ononderbroken uitvoeringspraktijk gekend. In ieder geval in de Thomas kerk in Leipzig waar Bach in 1723 tot cantor was benoemd. In tegenstelling tot de hoofdmoot van Bach’s oeuvre, zijn de zes motetten bij wijze van spreken nooit uit de mode geraakt. En toch is er over de ontstaansgeschiedenis ervan, wanneer en voor welke gelegenheid ze geschreven werden, niet erg veel bekend. Dat het gelegenheidsstukken waren staat wel vast en in het geval van Jesu, meine Freude wellicht voor de uitvaart van een zekere Johann Maria Kees op 18 juli 1723.

De muzikale achtergrond van het grotendeels vijfstemmige motet Jesu, meine Freude is buitengewoon intrigerend. De symmetrische opbouw van dit werk in elf delen is ogenschijnlijk het resultaat van een later arrangement van Bach’s eigen hand uit de periode dat hij al in Leipzig woonde. Een eerdere, kortere versie dateert waarschijnlijk nog uit zijn verblijf in Weimar. Het motet gebruikt alternerend teksten uit de bekende kerkhymne van Johann Franck [Jesu, meine Freude] en verzen uit Paulus’ 8ste brief aan de Romeinen. De oneven genummerde delen, de hymneteksten vormen een eigen cyclus. Hetzelfde geldt voor de even genummerde delen. Beide cycli hebben een van elkaar verschillend thema dat door de om en om-compositie een complementaire werking krijgt. De eerste cyclus verbeeldt het afscheid van het lichaam van het aardse leven, terwijl in de tweede cyclus de ziel wordt aangespoord zich tot zijn God te verheffen. En ziedaar, in het hart van de compositie staat een vijfdelige fuga waarin het centrale thema van het motet zonneklaar opklinkt: Ihr seid nicht fleischlich sondern geistlich. Een fuga als muzikaal retorisch uitdrukkingsmiddel, als symbool van het onstoffelijke in een homofone foedraal.

 

wpeC.jpg (3213 bytes)

 

Cantate BWV 118, O Jesu Christ, mein’s Lebens Licht

De benaming cantate is niet geheel op zijn plaats, maar door de verwantschap met een openingskoor van een doorsnee cantate - een instrumentale prelude, een tussenspel en de koraalfantasie- is dit werk in de vorige eeuw geclassificeerd onder de cantates. Bach zelf schreef motet (contrapunctisch koorwerk op geestelijke tekst) boven zijn partituur en als zodanig is het opgenomen in de Neue Bach Ausgabe. Het is een zetting van Martin Behm’s treurhymne uit 1611 op een anonieme koraalmelodie Ach Gott, wie manches Herzeleid (zie ook BWV 3 en 58, cantates met dezelfde titel).

De eerste versie van het motet dateert van 1736 en werd waarschijnlijk in de open lucht gebruikt aan de rand van het graf, gezien de voorgeschreven "buiten" instrumenten van de plaatselijke muziekkapel: cornet (klein trompetachtig blaasinstrument), drie trombones en twee "litui", lange gekromde inmiddels in onbruik geraakte instrumenten, mogelijk klaroenen zoals gebruikt in het garnizoensleger.

Voor een tweede, latere versie voor binnen, arrangeerde Bach dit motet voor strijkers en continuo, drie hobo’s en fagot. De uitvoering van het Dudok benaderde het meest de zogenaamde buitenversie, gezien de instrumentatie: trompetten, trombones, fagot en strijkers.

 

signatur.gif (1297 bytes)

 

 

bach2.jpg (2090 bytes)


wpeA.jpg (4585 bytes)

faurebut.jpg (45404 bytes)

Jesu, meine Freude BWV227

1. koraal

Jesu, meine Freude, meines Herzens Weide,

Jesu, meine Zier; ach wie lang, ach lange ist dem Herzen bange, und verlangt nach dir!

Gottes Lamm, mein Bräutigam, ausser dir soll mir auf Erden nichts sonst lieber werden.

2.

Es ist nun Nichts Verdammliches an denen, die in Christo Jesu sind, die nicht nach dem Fleische wandeln, sondern nach dem Geist.

- Romeinen 8, vers 1

3. koraal

Unter deinen Schirmen bin ich vor den Stürmen aller Feinde frei.

Lass den Satan wittern, lass den Feind erbittern, mir steht Jesus bei.

Ob es itzt gleich kracht und blitzt, ob gleich Sünd und Hölle schrecken: Jesus will mich decken.

4.

Denn das Gesetz des Geistes, der da lebendig machet in Christo Jesu, hat mich freigemacht von dem Gesetz der Sünde und des Todes.

- Romeinen 8, vers 2

5. koraal (vers 3)

Trotz dem alten Drachen Trotz dem Todes rachen, Trotz der Furcht dazu! Tobe, Welt, und springe. Ich steh hier und singe in gar sich’rer Ruh.

Gottes Macht Hält mich in Acht:

Erd und Abgrund muss verstummen,

Ob sie noch so brummen.

6.

Ihr aber seid nicht fleischlich sondern geistlich, so anders Gottes Geist in euch wohnet. Wer aber Christi Geist nicht hat, der ist nicht sein.

- Romeinen 8, vers 9

7. koraal

Weg mit allen Schätzen! Du bist mein Ergötzen, Jesu, meine Lust!

Weg ihr eitlen Ehren, ich mag euch nicht hören, bleibt mir unbewusst!

Elend, Not. Kreuz, Schmach und Tod soll mich, ob ich viel muss leiden, nicht von Jesu scheiden.

8. andante

So aber Christus in euch ist, so ist der Leib zwar tot um der Sünde willen; der Geist aber ist das Leben um der Gerechtigkeit willen.

- Romeinen 8, vers 10

9. koraal

Gute Nacht, o Wesen, das die Welt erlesen, mir gefällst du nicht.

Gute Nacht, ihr Sünden, bleibet weit dahinten, kommt nicht mehr ans Licht!

Gute Nacht, du Stolz und Pracht! Dir sei ganz, du Lasterleben, gute Nacht gegeben.

10.

So nun der Geist des, der Jesum von den Toten auferwekket hat, in euch wohnet, so wird auch derselbige, der Christum von den Toten auferwekket hat, eure sterblichen Leiber lebendig machen um des willen, dass sein Geist in euch wohnet.

- Romeinen 8, vers 11

11. koraal

Weicht, ihr Trauergeister, denn mein Freuden- meister, Jesus, tritt herein.

Denen, die Gott lieben, muss auch ihr Betrüben

lauter Freude sein. Duld ich schon hier Spott und Hohn, dennoch bleibst auch du im Leide,

Jesu, meine Freude.

 

bachfam.jpg (45742 bytes)