|
|
BWV 227 Jesu, meine Freude
Vraag de eerste de beste aan zang verslaafde koorzanger welk
werk hij het liefste zingt en in bijna negen van de tien gevallen is het antwoord Jesu,
meine Freude. Dat zegt natuurlijk veel over de goede smaak van de zanger in kwestie, maar
veel meer nog over de goede noten van de componist, Johann Sebastian Bach (1685-1750).
Aan de jaartallen te zien zal het jaar 2000 weer een
interessant Bach-jaar opleveren. Net als in 1985 opnieuw veel Bach-herdenkingen,
Bach-symposia, Bach-tentoonstellingen, Bach-concerten en Bach-radiodagen. Vanmiddag al
vast een klein voorschotje.
Vandaag staan zon vijftien zangers, een dirigent en
drie instrumentalisten paraat om Bachs Jesu, meine Freude opnieuw te laten klinken.
Temidden van het overvloedig oeuvre van J.S. Bach nemen de
zes motetten waarvan Jesu, meine Freude er een van is, een bijzondere plaats in.
Enerzijds behoren ze tot een genre dat zijn hoogtepunt al
bereikte aan het begin van de 18de eeuw en dat nadien meer en meer in onbruik raakte,
waardoor je bijna zou kunnen zeggen dat Bach met zijn motetten nog eenmaal op verblindend
hoog niveau een sublieme samenvatting wilde geven van een uitstervende stijl. Het
resultaat is het toppunt van westerse polyfonie: zes doorgaans verduiveld lastig uit te
voeren meerstemmige kerkelijke zangstukken.
En aan de andere kant hebben alleen deze motetten temidden
van Bachs omvangrijke vocale werk tot op heden een ononderbroken uitvoeringspraktijk
gekend. In ieder geval in de Thomas kerk in Leipzig waar Bach in 1723 tot cantor was
benoemd. In tegenstelling tot de hoofdmoot van Bachs oeuvre, zijn de zes motetten
bij wijze van spreken nooit uit de mode geraakt. En toch is er over de
ontstaansgeschiedenis ervan, wanneer en voor welke gelegenheid ze geschreven werden, niet
erg veel bekend. Dat het gelegenheidsstukken waren staat wel vast en in het geval van
Jesu, meine Freude wellicht voor de uitvaart van een zekere Johann Maria Kees op 18 juli
1723.
De muzikale achtergrond van het grotendeels vijfstemmige
motet Jesu, meine Freude is buitengewoon intrigerend. De symmetrische opbouw van dit werk
in elf delen is ogenschijnlijk het resultaat van een later arrangement van Bachs
eigen hand uit de periode dat hij al in Leipzig woonde. Een eerdere, kortere versie
dateert waarschijnlijk nog uit zijn verblijf in Weimar. Het motet gebruikt alternerend
teksten uit de bekende kerkhymne van Johann Franck [Jesu, meine Freude] en verzen uit
Paulus 8ste brief aan de Romeinen. De oneven genummerde delen, de
hymneteksten vormen een eigen cyclus. Hetzelfde geldt voor de even genummerde delen. Beide
cycli hebben een van elkaar verschillend thema dat door de om en om-compositie een
complementaire werking krijgt. De eerste cyclus verbeeldt het afscheid van het lichaam van
het aardse leven, terwijl in de tweede cyclus de ziel wordt aangespoord zich tot zijn God
te verheffen. En ziedaar, in het hart van de compositie staat een vijfdelige fuga waarin
het centrale thema van het motet zonneklaar opklinkt: Ihr seid nicht fleischlich sondern
geistlich. Een fuga als muzikaal retorisch uitdrukkingsmiddel, als symbool van het
onstoffelijke in een homofone foedraal.
Cantate
BWV 118, O Jesu Christ, meins Lebens Licht
De benaming cantate is niet geheel op zijn plaats, maar door
de verwantschap met een openingskoor van een doorsnee cantate - een instrumentale prelude,
een tussenspel en de koraalfantasie- is dit werk in de vorige eeuw geclassificeerd onder
de cantates. Bach zelf schreef motet (contrapunctisch koorwerk op geestelijke tekst) boven
zijn partituur en als zodanig is het opgenomen in de Neue Bach Ausgabe. Het is een zetting
van Martin Behms treurhymne uit 1611 op een anonieme koraalmelodie Ach Gott, wie
manches Herzeleid (zie ook BWV 3 en 58, cantates met dezelfde titel).
De eerste versie van het motet dateert van 1736 en werd
waarschijnlijk in de open lucht gebruikt aan de rand van het graf, gezien de
voorgeschreven "buiten" instrumenten van de plaatselijke muziekkapel: cornet
(klein trompetachtig blaasinstrument), drie trombones en twee "litui", lange
gekromde inmiddels in onbruik geraakte instrumenten, mogelijk klaroenen zoals gebruikt in
het garnizoensleger.
Voor een tweede, latere versie voor binnen, arrangeerde Bach
dit motet voor strijkers en continuo, drie hobos en fagot. De uitvoering van het
Dudok benaderde het meest de zogenaamde buitenversie, gezien de instrumentatie:
trompetten, trombones, fagot en strijkers.
|
|
Jesu,
meine Freude BWV227
1. koraal
Jesu, meine Freude, meines Herzens Weide,
Jesu, meine Zier; ach wie lang, ach lange ist dem Herzen
bange, und verlangt nach dir!
Gottes Lamm, mein Bräutigam, ausser dir soll mir auf Erden
nichts sonst lieber werden.
2.
Es ist nun Nichts Verdammliches an denen, die in Christo Jesu
sind, die nicht nach dem Fleische wandeln, sondern nach dem Geist.
- Romeinen 8, vers 1
3. koraal
Unter deinen Schirmen bin ich vor den Stürmen aller Feinde
frei.
Lass den Satan wittern, lass den Feind erbittern, mir steht
Jesus bei.
Ob es itzt gleich kracht und blitzt, ob gleich Sünd und
Hölle schrecken: Jesus will mich decken.
4.
Denn das Gesetz des Geistes, der da lebendig machet in
Christo Jesu, hat mich freigemacht von dem Gesetz der Sünde und des Todes.
- Romeinen 8, vers 2
5. koraal (vers 3)
Trotz dem alten Drachen Trotz dem Todes rachen, Trotz der
Furcht dazu! Tobe, Welt, und springe. Ich steh hier und singe in gar sichrer Ruh.
Gottes Macht Hält mich in Acht:
Erd und Abgrund muss verstummen,
Ob sie noch so brummen.
6.
Ihr aber seid nicht fleischlich sondern geistlich, so anders
Gottes Geist in euch wohnet. Wer aber Christi Geist nicht hat, der ist nicht sein.
- Romeinen 8, vers 9
7. koraal
Weg mit allen Schätzen! Du bist mein Ergötzen, Jesu, meine
Lust!
Weg ihr eitlen Ehren, ich mag euch nicht hören, bleibt mir
unbewusst!
Elend, Not. Kreuz, Schmach und Tod soll mich, ob ich viel
muss leiden, nicht von Jesu scheiden.
8. andante
So aber Christus in euch ist, so ist der Leib zwar tot um der
Sünde willen; der Geist aber ist das Leben um der Gerechtigkeit willen.
- Romeinen 8, vers 10
9. koraal
Gute Nacht, o Wesen, das die Welt erlesen, mir gefällst du
nicht.
Gute Nacht, ihr Sünden, bleibet weit dahinten, kommt nicht
mehr ans Licht!
Gute Nacht, du Stolz und Pracht! Dir sei ganz, du
Lasterleben, gute Nacht gegeben.
10.
So nun der Geist des, der Jesum von den Toten auferwekket
hat, in euch wohnet, so wird auch derselbige, der Christum von den Toten auferwekket hat,
eure sterblichen Leiber lebendig machen um des willen, dass sein Geist in euch wohnet.
- Romeinen 8, vers 11
11. koraal
Weicht, ihr Trauergeister, denn mein Freuden- meister, Jesus,
tritt herein.
Denen, die Gott lieben, muss auch ihr Betrüben
lauter Freude sein. Duld ich schon hier Spott und Hohn,
dennoch bleibst auch du im Leide,
Jesu, meine Freude.
|